Summary
Dutch
Detailed Translations for afstellen from Dutch to English
afstellen:
-
afstellen (afstemmen; bijstellen; regelen)
-
afstellen (afstemmen)
Conjugations for afstellen:
o.t.t.
- stel af
- stelt af
- stelt af
- stellen af
- stellen af
- stellen af
o.v.t.
- stelde af
- stelde af
- stelde af
- stelden af
- stelden af
- stelden af
v.t.t.
- heb afgesteld
- hebt afgesteld
- heeft afgesteld
- hebben afgesteld
- hebben afgesteld
- hebben afgesteld
v.v.t.
- had afgesteld
- had afgesteld
- had afgesteld
- hadden afgesteld
- hadden afgesteld
- hadden afgesteld
o.t.t.t.
- zal afstellen
- zult afstellen
- zal afstellen
- zullen afstellen
- zullen afstellen
- zullen afstellen
o.v.t.t.
- zou afstellen
- zou afstellen
- zou afstellen
- zouden afstellen
- zouden afstellen
- zouden afstellen
diversen
- stel af!
- stelt af!
- afgesteld
- afstellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afstellen:
Wiktionary Translations for afstellen:
External Machine Translations: