Dutch

Detailed Translations for bevoegdheid from Dutch to English

bevoegdheid:

bevoegdheid [de ~ (v)] noun

  1. de bevoegdheid (bevoegd zijn)
    the authority; the competence; the qualification; the power
  2. de bevoegdheid (competentie)
    the competence; the competency; the capacity
  3. de bevoegdheid
    the privilege
    – A user's right to perform a specific task, usually one that affects an entire computer system rather than a particular object. Privileges are assigned by administrators to individual users or groups of users as part of the security settings for the computer. 1

Translation Matrix for bevoegdheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
authority bevoegd zijn; bevoegdheid autorisatie; autoriteit; deskundige; expert; fiat; geven van volmacht; gezag; gezaghebber; gezagsdrager; gezagsorgaan; heerschappij; instantie; kracht; lastbrief; lastgeving; licentie; macht; machtiging; mandaat; procuratie; specialist; toestemming; vakkundige; vergunning; vermogen; volmacht
capacity bevoegdheid; competentie aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; geldelijk vermogen; inhoud; inhoudsruimte; knobbel; kracht; kundigheid; kwaliteit; macht; motorvermogen; omvatte ruimte; scherpzinnigheid; talent; ter zake kundigheid; vermogen; vernuft; volume
competence bevoegd zijn; bevoegdheid; competentie capabelheid; competentie; deskundigheid; kennis van zaken; mate van kunstbeheersing; techniek; vakkundigheid
competency bevoegdheid; competentie competentie
power bevoegd zijn; bevoegdheid autorisatie; autoriteit; autoriteiten; capaciteit; dynamiek; electrische stroom; energie; felheid; fiat; fiksheid; gezag; gezaghebbers; heerschappij; kracht; macht; machtiging; mogendheden; mogendheid; sterkte; stroom; toestemming; vermogen; volmacht
privilege bevoegdheid bevoorrechting; privilege; voorrecht
qualification bevoegd zijn; bevoegdheid bekwaming; kundig maken; kwalificatie
VerbRelated TranslationsOther Translations
privilege bevoorrechten; voorrechten toekennen

Related Words for "bevoegdheid":


Wiktionary Translations for bevoegdheid:

bevoegdheid
noun
  1. law: meeting specified qualifications to perform
  2. the quality or state of being competent for a particular task.
  3. power to enforce rules or give orders

Cross Translation:
FromToVia
bevoegdheid authorization; authorisation; clearance; empowerment; permission; leave; dispensation autorisationaction d’autoriser.
bevoegdheid law; right; entitlement droit — philosophie|fr fondement des règles, des codes, qui régissent les rapports des hommes dans la société.

bevoegd:

bevoegd adj

  1. bevoegd

Translation Matrix for bevoegd:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
authorised bevoegd geautoriseerd; gerechtigd; gewettigd; gezaghebbend; met gezag bekleed
authorized bevoegd geautoriseerd; gerechtigd; gewettigd; gezaghebbend; met gezag bekleed
competent bevoegd bekwaam; capabel; competent; deskundig; gediplomeerd; gekwalificeerd; geschikt; oordeelkundig; rechtsbevoegd; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
skilled bevoegd bedreven; bekwaam; capabel; competent; gediplomeerd; gekwalificeerd; geleerd; geoefend; geschikt; geschoold; onderwezen

Related Words for "bevoegd":


Wiktionary Translations for bevoegd:

bevoegd
adjective
  1. officieel gerechtigd zijn iets te doen
bevoegd
adjective
  1. Skilled

Cross Translation:
FromToVia
bevoegd competent; able; accomplished; capable; efficient; skilled compétent — juri|fr Qui appartenir, qui est dû en vertu de certains droits. Il ne se dit, en ce sens, que d’une portion de quelque bien, de quelque domaine.