Dutch
Detailed Translations for bezinken from Dutch to English
bezinken:
-
bezinken
Conjugations for bezinken:
o.t.t.
- bezink
- bezinkt
- bezinkt
- bezinken
- bezinken
- bezinken
o.v.t.
- bezonk
- bezonk
- bezonk
- bezonken
- bezonken
- bezonken
v.t.t.
- heb bezonken
- hebt bezonken
- heeft bezonken
- hebben bezonken
- hebben bezonken
- hebben bezonken
v.v.t.
- had bezonken
- had bezonken
- had bezonken
- hadden bezonken
- hadden bezonken
- hadden bezonken
o.t.t.t.
- zal bezinken
- zult bezinken
- zal bezinken
- zullen bezinken
- zullen bezinken
- zullen bezinken
o.v.t.t.
- zou bezinken
- zou bezinken
- zou bezinken
- zouden bezinken
- zouden bezinken
- zouden bezinken
diversen
- bezink!
- bezinkt!
- bezonken
- bezinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezinken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
settle | bezinken | aanzuiveren; afdoen; afhandelen; beslechten; betalen; bijleggen; effenen; egaliseren; genoegdoen; goedmaken; koloniseren; nabetalen; neerstrijken; plaatsnemen; regelen; rekening betalen; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; schikken; settelen; twist uit de weg ruimen; vereffenen; verrekenen; verzoenen; vestigen; voldoen; zich nestelen; zich vestigen |
External Machine Translations: