Summary
Dutch
Detailed Translations for instemmen from Dutch to English
instemmen:
-
instemmen (akkoord gaan)
-
instemmen (rugsteunen; bijvallen; steunen)
-
instemmen (akkoord gaan met)
Conjugations for instemmen:
o.t.t.
- stem in
- stemt in
- stemt in
- stemmen in
- stemmen in
- stemmen in
o.v.t.
- stemde in
- stemde in
- stemde in
- stemden in
- stemden in
- stemden in
v.t.t.
- heb ingestemd
- hebt ingestemd
- heeft ingestemd
- hebben ingestemd
- hebben ingestemd
- hebben ingestemd
v.v.t.
- had ingestemd
- had ingestemd
- had ingestemd
- hadden ingestemd
- hadden ingestemd
- hadden ingestemd
o.t.t.t.
- zal instemmen
- zult instemmen
- zal instemmen
- zullen instemmen
- zullen instemmen
- zullen instemmen
o.v.t.t.
- zou instemmen
- zou instemmen
- zou instemmen
- zouden instemmen
- zouden instemmen
- zouden instemmen
en verder
- is ingestemd
diversen
- stem in!
- stemt in!
- ingestemd
- instemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
instemmen