Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. lunch:
  2. lunchen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for lunch from Dutch to English

lunch:

lunch [de ~ (m)] noun

  1. de lunch (koffiemaaltijd)
    the cold lunch
    the lunch
    – a midday meal 1
  2. de lunch (lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schaftuur; schafttijd)
    the lunch break; the lunch time; the lunch hour
    the break
    – a pause from doing something (as work) 1
    • break [the ~] noun
      • we took a 10-minute break1
    the lunch
    – a midday meal 1
  3. de lunch
    the lunch; the luncheon; the tiffin; the dejeuner
    – a midday meal 1

Translation Matrix for lunch:

NounRelated TranslationsOther Translations
break lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur breuk; fractuur; onderbreking; ontsnapping; ontvluchting; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; speelkwartier; tussenpoos; uitbraak; uitbreken; verpozing
cold lunch koffiemaaltijd; lunch broodmaaltijd
dejeuner lunch
lunch koffiemaaltijd; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur lunchpakket; twaalfuurtje
lunch break lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur lunchtijd
lunch hour lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur lunchtijd; lunchuur
lunch time lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur lunchtijd
luncheon lunch lunchpakket; twaalfuurtje
tiffin lunch
VerbRelated TranslationsOther Translations
break aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; in stukken breken; ingooien; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; knakken; licht worden; lichten; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; slechten; stukbreken; stukgaan; stukslaan; verbrijzelen; zich misdragen
lunch lunchen

Related Words for "lunch":



lunch form of lunchen:

lunchen verb (lunch, luncht, lunchte, lunchten, geluncht)

  1. lunchen
    to lunch; to have lunch
    • lunch verb (lunches, lunched, lunching)
    • have lunch verb (has lunch, had lunch, having lunch)

Conjugations for lunchen:

o.t.t.
  1. lunch
  2. luncht
  3. luncht
  4. lunchen
  5. lunchen
  6. lunchen
o.v.t.
  1. lunchte
  2. lunchte
  3. lunchte
  4. lunchten
  5. lunchten
  6. lunchten
v.t.t.
  1. heb geluncht
  2. hebt geluncht
  3. heeft geluncht
  4. hebben geluncht
  5. hebben geluncht
  6. hebben geluncht
v.v.t.
  1. had geluncht
  2. had geluncht
  3. had geluncht
  4. hadden geluncht
  5. hadden geluncht
  6. hadden geluncht
o.t.t.t.
  1. zal lunchen
  2. zult lunchen
  3. zal lunchen
  4. zullen lunchen
  5. zullen lunchen
  6. zullen lunchen
o.v.t.t.
  1. zou lunchen
  2. zou lunchen
  3. zou lunchen
  4. zouden lunchen
  5. zouden lunchen
  6. zouden lunchen
diversen
  1. lunch!
  2. luncht!
  3. geluncht
  4. lunchend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for lunchen:

NounRelated TranslationsOther Translations
lunch koffiemaaltijd; lunch; lunchpakket; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur; twaalfuurtje
VerbRelated TranslationsOther Translations
have lunch lunchen
lunch lunchen

Related Words for "lunchen":


Wiktionary Translations for lunchen:

lunchen
verb
  1. de lunch gebruiken
lunchen
verb
  1. to eat lunch