Dutch

Detailed Synonyms for afgerost in Dutch

afgerost:

afgerost adj

  1. afgerost

Related Words for "afgerost":

  • afgeroste

afrossen:

afrossen verb (ros af, rost af, roste af, rosten af, afgerost)

  1. afrossen
    aftuigen; aframmelen; in elkaar timmeren; afrossen; toetakelen; afranselen
    • aftuigen verb (tuig af, tuigt af, tuigde af, tuigden af, afgetuigd)
    • aframmelen verb (rammel af, rammelt af, rammelde af, rammelden af, afgerammeld)
    • in elkaar timmeren verb (timmer in elkaar, timmert in elkaar, timmerde in elkaar, timmerden in elkaar, in elkaar getimmerd)
    • afrossen verb (ros af, rost af, roste af, rosten af, afgerost)
    • toetakelen verb (takel toe, takelt toe, takelde toe, takelden toe, toegetakeld)
    • afranselen verb (ransel af, ranselt af, ranselde af, ranselden af, afgeranseld)
  2. afrossen
    afrossen; in elkaar timmeren; aframmelen; in elkaar rammen; 'n aframmeling geven
    • afrossen verb (ros af, rost af, roste af, rosten af, afgerost)
    • in elkaar timmeren verb (timmer in elkaar, timmert in elkaar, timmerde in elkaar, timmerden in elkaar, in elkaar getimmerd)
    • aframmelen verb (rammel af, rammelt af, rammelde af, rammelden af, afgerammeld)
    • in elkaar rammen verb (ram in elkaar, ramt in elkaar, ramde in elkaar, ramden in elkaar, in elkaar geramd)

Conjugations for afrossen:

o.t.t.
  1. ros af
  2. rost af
  3. rost af
  4. rossen af
  5. rossen af
  6. rossen af
o.v.t.
  1. roste af
  2. roste af
  3. roste af
  4. rosten af
  5. rosten af
  6. rosten af
v.t.t.
  1. heb afgerost
  2. hebt afgerost
  3. heeft afgerost
  4. hebben afgerost
  5. hebben afgerost
  6. hebben afgerost
v.v.t.
  1. had afgerost
  2. had afgerost
  3. had afgerost
  4. hadden afgerost
  5. hadden afgerost
  6. hadden afgerost
o.t.t.t.
  1. zal afrossen
  2. zult afrossen
  3. zal afrossen
  4. zullen afrossen
  5. zullen afrossen
  6. zullen afrossen
o.v.t.t.
  1. zou afrossen
  2. zou afrossen
  3. zou afrossen
  4. zouden afrossen
  5. zouden afrossen
  6. zouden afrossen
diversen
  1. ros af!
  2. rost af!
  3. afgerost
  4. afrossende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afrossen [znw.] noun

  1. afrossen
    pak slaag; de afranseling; afranselen; afrossen