Dutch
Detailed Synonyms for merk in Dutch
merk:
-
het merk
– naam die een fabrikant aan een produkt geeft 1 -
het merk
– naam die een fabrikant aan een produkt geeft 1 -
het merk
– naam die een fabrikant aan een produkt geeft 1 -
het merk
-
het merk
-
het merk
-
het merk
– teken op een voorwerp dat een speciale eigenschap aangeeft 1
Related Words for "merk":
Related Definitions for "merk":
merk form of merken:
-
merken
-
merken
-
merken
-
merken
-
merken
-
merken
– er een teken op zetten 1 -
merken
– het in de gaten krijgen 1
Conjugations for merken:
o.t.t.
- merk
- merkt
- merkt
- merken
- merken
- merken
o.v.t.
- merkte
- merkte
- merkte
- merkten
- merkten
- merkten
v.t.t.
- heb gemerkt
- hebt gemerkt
- heeft gemerkt
- hebben gemerkt
- hebben gemerkt
- hebben gemerkt
v.v.t.
- had gemerkt
- had gemerkt
- had gemerkt
- hadden gemerkt
- hadden gemerkt
- hadden gemerkt
o.t.t.t.
- zal merken
- zult merken
- zal merken
- zullen merken
- zullen merken
- zullen merken
o.v.t.t.
- zou merken
- zou merken
- zou merken
- zouden merken
- zouden merken
- zouden merken
en verder
- ben gemerkt
- bent gemerkt
- is gemerkt
- zijn gemerkt
- zijn gemerkt
- zijn gemerkt
diversen
- merk!
- merkt!
- gemerkt
- merkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze