Dutch

Detailed Synonyms for plezier in Dutch

plezier:

plezier [het ~] noun

  1. het plezier
    het plezier; de lol; de gein
  2. het plezier
    het plezier; de pret; de lol; de jolijt; de gein; de leut; de keet
  3. het plezier
    het plezier; het genoegen; de pret; het genot; de lust; de leut; de jool
  4. het plezier
    het genoegen; het plezier; de aardigheid
  5. het plezier
    het plezier; de vreugde; de jolijt; de pret
  6. het plezier
    het plezier; de vreugde; de blijdschap
  7. het plezier
    pretmakerij; het plezier; de jolijt; de jool; de lol; de keet
  8. het plezier
    – wat je leuk vindt 1
    het plezier; de schik
    – wat je leuk vindt 1
    • plezier [het ~] noun
      • daar heb ik plezier in1
    • schik [de ~ (m)] noun
      • we hebben altijd erg veel schik samen1

Related Words for "plezier":


Alternate Synonyms for "plezier":


Antonyms for "plezier":


Related Definitions for "plezier":

  1. wat je leuk vindt1
    • daar heb ik plezier in1

plezieren:

plezieren verb (plezier, pleziert, plezierde, plezierden, geplezierd)

  1. plezieren
    bevallen; plezieren; gelieven; behagen; aanstaan
    • bevallen verb (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • plezieren verb (plezier, pleziert, plezierde, plezierden, geplezierd)
    • gelieven verb (gelief, gelieft, geliefde, geliefden, geliefd)
    • behagen verb (behaag, behaagt, behaagde, behaagden, behaagd)
    • aanstaan verb (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)
  2. plezieren
    verheugd; verblijden; plezieren; in verrukking brengen; blij maken; verrukken
    • verheugd verb
    • verblijden verb (verblijd, verblijdt, verblijdde, verblijdden, verblijd)
    • plezieren verb (plezier, pleziert, plezierde, plezierden, geplezierd)
    • in verrukking brengen verb (breng in verrukking, brengt in verrukking, bracht in verrukking, brachten in verrukking, in verrukking gebracht)
    • blij maken verb (maak blij, maakt blij, maakte blij, maakten blij, blij gemaakt)
    • verrukken verb (verruk, verrukt, verrukte, verrukten, verrukt)
  3. plezieren
    bevallen; plezieren; aangenaam aandoen
    • bevallen verb (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • plezieren verb (plezier, pleziert, plezierde, plezierden, geplezierd)
    • aangenaam aandoen verb (doe aangenaam aan, doet aangenaam aan, deed aangenaam aan, deden aangenaam aan, aangenaam aangedaan)

Conjugations for plezieren:

o.t.t.
  1. plezier
  2. pleziert
  3. pleziert
  4. plezieren
  5. plezieren
  6. plezieren
o.v.t.
  1. plezierde
  2. plezierde
  3. plezierde
  4. plezierden
  5. plezierden
  6. plezierden
v.t.t.
  1. heb geplezierd
  2. hebt geplezierd
  3. heeft geplezierd
  4. hebben geplezierd
  5. hebben geplezierd
  6. hebben geplezierd
v.v.t.
  1. had geplezierd
  2. had geplezierd
  3. had geplezierd
  4. hadden geplezierd
  5. hadden geplezierd
  6. hadden geplezierd
o.t.t.t.
  1. zal plezieren
  2. zult plezieren
  3. zal plezieren
  4. zullen plezieren
  5. zullen plezieren
  6. zullen plezieren
o.v.t.t.
  1. zou plezieren
  2. zou plezieren
  3. zou plezieren
  4. zouden plezieren
  5. zouden plezieren
  6. zouden plezieren
en verder
  1. ben geplezierd
  2. bent geplezierd
  3. is geplezierd
  4. zijn geplezierd
  5. zijn geplezierd
  6. zijn geplezierd
diversen
  1. plezier!
  2. pleziert!
  3. geplezierd
  4. plezierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "plezieren":