Dutch

Detailed Synonyms for sijpelen in Dutch

sijpelen:

sijpelen verb (sijpel, sijpelt, sijpelde, sijpelden, gesijpeld)

  1. sijpelen
    druppelen; afdruipen; sijpelen; droppen; druipen; druppen; druppels laten vallen; uitdruppelen
    • druppelen verb (druppel, druppelt, druppelde, druppelden, gedruppeld)
    • afdruipen verb (druip af, druipt af, droop af, dropen af, afgedropen)
    • sijpelen verb (sijpel, sijpelt, sijpelde, sijpelden, gesijpeld)
    • droppen verb (drop, dropt, dropte, dropten, gedropt)
    • druipen verb (druip, druipt, droop, dropen, gedropen)
    • druppen verb (drup, drupt, drupte, drupten, gedrupt)
    • uitdruppelen verb (druppel uit, druppelt uit, druppelde uit, druppelden uit, uitgedruppeld)
  2. sijpelen
    sijpelen; in straaltjes afdruipen

Conjugations for sijpelen:

o.t.t.
  1. sijpel
  2. sijpelt
  3. sijpelt
  4. sijpelen
  5. sijpelen
  6. sijpelen
o.v.t.
  1. sijpelde
  2. sijpelde
  3. sijpelde
  4. sijpelden
  5. sijpelden
  6. sijpelden
v.t.t.
  1. heb gesijpeld
  2. hebt gesijpeld
  3. heeft gesijpeld
  4. hebben gesijpeld
  5. hebben gesijpeld
  6. hebben gesijpeld
v.v.t.
  1. had gesijpeld
  2. had gesijpeld
  3. had gesijpeld
  4. hadden gesijpeld
  5. hadden gesijpeld
  6. hadden gesijpeld
o.t.t.t.
  1. zal sijpelen
  2. zult sijpelen
  3. zal sijpelen
  4. zullen sijpelen
  5. zullen sijpelen
  6. zullen sijpelen
o.v.t.t.
  1. zou sijpelen
  2. zou sijpelen
  3. zou sijpelen
  4. zouden sijpelen
  5. zouden sijpelen
  6. zouden sijpelen
en verder
  1. ben gesijpeld
  2. bent gesijpeld
  3. is gesijpeld
  4. zijn gesijpeld
  5. zijn gesijpeld
  6. zijn gesijpeld
diversen
  1. sijpel!
  2. sijpelt!
  3. gesijpeld
  4. sijpelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze