Dutch
Detailed Synonyms for sputteren in Dutch
sputteren:
-
sputteren
protesteren; sputteren; tegensputteren; tegenpruttelen-
tegensputteren verb (sputter tegen, sputtert tegen, sputterde tegen, sputterden tegen, tegengesputterd)
-
tegenpruttelen verb (pruttel tegen, pruttelt tegen, pruttelde tegen, pruttelden tegen, tegengeprutteld)
Conjugations for sputteren:
o.t.t.
- sputter
- sputtert
- sputtert
- sputteren
- sputteren
- sputteren
o.v.t.
- sputterde
- sputterde
- sputterde
- sputterden
- sputterden
- sputterden
v.t.t.
- heb gesputterd
- hebt gesputterd
- heeft gesputterd
- hebben gesputterd
- hebben gesputterd
- hebben gesputterd
v.v.t.
- had gesputterd
- had gesputterd
- had gesputterd
- hadden gesputterd
- hadden gesputterd
- hadden gesputterd
o.t.t.t.
- zal sputteren
- zult sputteren
- zal sputteren
- zullen sputteren
- zullen sputteren
- zullen sputteren
o.v.t.t.
- zou sputteren
- zou sputteren
- zou sputteren
- zouden sputteren
- zouden sputteren
- zouden sputteren
en verder
- ben gesputterd
- bent gesputterd
- is gesputterd
- zijn gesputterd
- zijn gesputterd
- zijn gesputterd
diversen
- sputter!
- sputtert!
- gesputterd
- sutterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze