Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. afrennen:


Dutch

Detailed Translations for afrennen from Dutch to Swedish

afrennen:

afrennen verb (ren af, rent af, rende af, renden af, afgerend)

  1. afrennen
    rusa ner; springa ner
    • rusa ner verb (rusar ner, rusade ner, rusat ner)
    • springa ner verb (springer ner, sprang ner, sprungit ner)

Conjugations for afrennen:

o.t.t.
  1. ren af
  2. rent af
  3. rent af
  4. rennen af
  5. rennen af
  6. rennen af
o.v.t.
  1. rende af
  2. rende af
  3. rende af
  4. renden af
  5. renden af
  6. renden af
v.t.t.
  1. ben afgerend
  2. bent afgerend
  3. is afgerend
  4. zijn afgerend
  5. zijn afgerend
  6. zijn afgerend
v.v.t.
  1. was afgerend
  2. was afgerend
  3. was afgerend
  4. waren afgerend
  5. waren afgerend
  6. waren afgerend
o.t.t.t.
  1. zal afrennen
  2. zult afrennen
  3. zal afrennen
  4. zullen afrennen
  5. zullen afrennen
  6. zullen afrennen
o.v.t.t.
  1. zou afrennen
  2. zou afrennen
  3. zou afrennen
  4. zouden afrennen
  5. zouden afrennen
  6. zouden afrennen
diversen
  1. ren af!
  2. rent af!
  3. afgerend
  4. afrennende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afrennen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
rusa ner afrennen
springa ner afrennen