Summary


Dutch

Detailed Translations for natuurlijkheid from Dutch to Swedish

natuurlijkheid:

natuurlijkheid [de ~ (v)] noun

  1. de natuurlijkheid (ongekunsteldheid; eenvoud)

Translation Matrix for natuurlijkheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
naturlighet eenvoud; natuurlijkheid; ongekunsteldheid
otvungenhet eenvoud; natuurlijkheid; ongekunsteldheid ongedwongenheid

Related Words for "natuurlijkheid":


natuurlijkheid form of natuurlijk:


Translation Matrix for natuurlijk:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- echt; heus; vanzelfsprekend; werkelijk
AdverbRelated TranslationsOther Translations
- uiteraard; vanzelf
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
- waar
ModifierRelated TranslationsOther Translations
medfödd aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig
medfött aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig aangeboren; ingeboren
naturligtvis 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel natuurlijk!; vanzelf!
okonstlad natuurlijk; ongedwongen; ongekunsteld dorps; onknap
okonstlat natuurlijk; ongedwongen; ongekunsteld dorps; onknap
orörd utav eenvoudig; natuurlijk; ongekunsteld
orört utav eenvoudig; natuurlijk; ongekunsteld

Related Words for "natuurlijk":

  • natuurlijkheid, natuurlijker, natuurlijkere, natuurlijkst, natuurlijkste, natuurlijke

Synonyms for "natuurlijk":


Antonyms for "natuurlijk":


Related Definitions for "natuurlijk":

  1. precies als in de werkelijkheid1
    • zij speelt die rol heel natuurlijk1
  2. alles wat te maken heeft met de natuur1
    • ik hou van een natuurlijke versiering met de kerst1
  3. wat iedereen zo begrijpt1
    • Jan heeft natuurlijk weer een 10 voor dat proefwerk1

Wiktionary Translations for natuurlijk:


Cross Translation:
FromToVia
natuurlijk naturlig natural — relating to nature
natuurlijk förstås; givetvis; självklart; naturligtvis of course — naturally
natuurlijk visst gewissadverbial: bestimmt, unbedingt, mit Sicherheit
natuurlijk naturlig natürlich — nicht entfremdet, dem Naturell entsprechend, sich auf das Naturell beziehend, naturgetreu
natuurlijk naturlig natürlichohne Steigerung: sich auf die Natur beziehend, naturgemäß, in der Natur vorkommend
natuurlijk naturlig; naturligtvis natürlich — im Sinne von selbstverständlich, klar
natuurlijk naturlig natürlichohne Steigerung: dem Gesetz der Natur entsprechend
natuurlijk naturlig; otvunget natürlich — im Sinne von einfach, ungezwungen