Dutch
Detailed Translations for opperen from Dutch to Swedish
opperen:
-
opperen (naar voren brengen; poneren)
-
opperen (poneren; aanvoeren; te berde brengen)
-
opperen (suggereren; naar voren brengen)
-
opperen (poneren; stellen; naar voren brengen)
-
opperen (te berde brengen; ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; op tafel leggen)
Conjugations for opperen:
o.t.t.
- opper
- oppert
- oppert
- opperen
- opperen
- opperen
o.v.t.
- opperde
- opperde
- opperde
- opperden
- opperden
- opperden
v.t.t.
- heb geopperd
- hebt geopperd
- heeft geopperd
- hebben geopperd
- hebben geopperd
- hebben geopperd
v.v.t.
- had geopperd
- had geopperd
- had geopperd
- hadden geopperd
- hadden geopperd
- hadden geopperd
o.t.t.t.
- zal opperen
- zult opperen
- zal opperen
- zullen opperen
- zullen opperen
- zullen opperen
o.v.t.t.
- zou opperen
- zou opperen
- zou opperen
- zouden opperen
- zouden opperen
- zouden opperen
diversen
- opper!
- oppert!
- geopperd
- opperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opperen:
Wiktionary Translations for opperen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opperen | → mynta | ↔ coin — to make up or invent, and establish |
• opperen | → mynta | ↔ forger — Inventer un mot, une expression |
• opperen | → inspirera; inandas; ingiva; råda | ↔ inspirer — faire pénétrer artificiellement de l’air dans les poumons. |
• opperen | → beskriva; leka; spela; uttrycka | ↔ représenter — présenter de nouveau. |