English

Detailed Translations for raise from English to Dutch

raise:

to raise verb (raises, raised, raising)

  1. to raise (heighten; enhance)
    verhogen; hoger maken
  2. to raise (bring up; rear; educate)
    opvoeden; grootbrengen; vormen
    • opvoeden verb (voed op, voedt op, voedde op, voedden op, opgevoed)
    • grootbrengen verb (breng groot, brengt groot, bracht groot, brachten groot, grootgebracht)
    • vormen verb (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
  3. to raise (elevate; heighten)
    verhogen; ophogen
    • verhogen verb (verhoog, verhoogt, verhoogde, verhoogden, verhoogd)
    • ophogen verb (hoog op, hoogt op, hoogde op, hoogden op, opgehoogd)
  4. to raise (found; establish; lay the foundations; ground; tune)
    oprichten; stichten; instellen; invoeren
    • oprichten verb (richt op, richtte op, richtten op, opgericht)
    • stichten verb (sticht, stichtte, stichtten, gesticht)
    • instellen verb (stel in, stelt in, stelde in, stelden in, ingesteld)
    • invoeren verb (voer in, voert in, voerde in, voerden in, ingevoerd)
  5. to raise (postulate; put forward; introduce)
    stellen; poneren; naar voren brengen; opperen
    • stellen verb (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
    • poneren verb (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)
    • naar voren brengen verb (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
    • opperen verb (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
  6. to raise
    ophogen
    • ophogen verb (hoog op, hoogt op, hoogde op, hoogden op, opgehoogd)
  7. to raise (lift up; lift; heave)
    opheffen; heffen; hijsen; omhoog heffen
    • opheffen verb (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • heffen verb (hef, heft, hief, hieffen, geheven)
    • hijsen verb (hijs, hijst, hees, hesen, gehesen)
  8. to raise (set up; establish; erect; build)
    oprichten; optrekken; overeindzetten
    • oprichten verb (richt op, richtte op, richtten op, opgericht)
    • optrekken verb (trek op, trekt op, trok op, trokken op, opgetrokken)
    • overeindzetten verb (zet overeind, zette overeind, zetten overeind, overeind gezet)
  9. to raise (broach a subject; put forward; initiate; )
    ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; opperen
    • ter sprake brengen verb (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aanvoeren verb (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • entameren verb
    • aansnijden verb (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • opwerpen verb (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • aankaarten verb (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • te berde brengen verb (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • opperen verb (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
  10. to raise (breed; cultivate; rear)
    kweken; fokken; opfokken
    • kweken verb (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken verb (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • opfokken verb (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
  11. to raise (lift up; put up)
    heffen; omhoog doen
  12. to raise (propose; bring forward; initiate; )
    naar voren brengen; opperen; poneren
    • naar voren brengen verb (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
    • opperen verb (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
    • poneren verb (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)
  13. to raise (bring up; pull up)
    ophalen; omhooghalen
    • ophalen verb (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
    • omhooghalen verb (haal omhoog, haalt omhoog, haalde omhoog, haalden omhoog, omhooggehaald)
  14. to raise (build; establish; set up; erect)
    bouwen; construeren
    • bouwen verb (bouw, bouwt, bouwde, bouwden, gebouwd)
    • construeren verb (construeer, construeert, construeerde, construeerden, geconstrueerd)
  15. to raise (broach; bring up)
    aankaarten; ter sprake brengen; aansnijden; op tafel leggen
    • aankaarten verb (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • ter sprake brengen verb (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aansnijden verb (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
  16. to raise (suggest; prompt; initiate; bring in)
    suggereren; naar voren brengen; opperen
    • suggereren verb (suggereer, suggereert, suggereerde, suggereerden, gesuggereerd)
    • naar voren brengen verb (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
    • opperen verb (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
  17. to raise (pull up; hoist; haul in)
    hijsen; ophijsen
    • hijsen verb (hijs, hijst, hees, hesen, gehesen)
    • ophijsen verb (hijs op, hijst op, hees op, hesen op, opgehesen)
  18. to raise (work oneself up; build up)
    opwerken; vooruitkomen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; jezelf opwerken
  19. to raise (charm snakes)
    bezweren; slangen bezweren
  20. to raise (put upright; erect)
    rechtop zetten; omhoogbrengen
  21. to raise (adjust; put up)
  22. to raise (pull oneself up)
  23. to raise (heave; lift up)
    omhoogheffen; naar boven tillen
  24. to raise (carry up)

Conjugations for raise:

present
  1. raise
  2. raise
  3. raises
  4. raise
  5. raise
  6. raise
simple past
  1. raised
  2. raised
  3. raised
  4. raised
  5. raised
  6. raised
present perfect
  1. have raised
  2. have raised
  3. has raised
  4. have raised
  5. have raised
  6. have raised
past continuous
  1. was raising
  2. were raising
  3. was raising
  4. were raising
  5. were raising
  6. were raising
future
  1. shall raise
  2. will raise
  3. will raise
  4. shall raise
  5. will raise
  6. will raise
continuous present
  1. am raising
  2. are raising
  3. is raising
  4. are raising
  5. are raising
  6. are raising
subjunctive
  1. be raised
  2. be raised
  3. be raised
  4. be raised
  5. be raised
  6. be raised
diverse
  1. raise!
  2. let's raise!
  3. raised
  4. raising
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

raise [the ~] noun

  1. the raise (breeding; rear)
    het fokken; aankweken; doen voorttelen

Translation Matrix for raise:

NounRelated TranslationsOther Translations
aankweken breeding; raise; rear breeding; cultivating; cultivation; culture; growing; growth; multiplication; plantation; planting; production; reproduction
aansnijden beginning; broaching; starting
aanvoeren command; front position; lead; leading; taking the lead
doen voorttelen breeding; raise; rear
entameren beginning; broaching; starting
fokken breeding; raise; rear
instellen adjusting; calibration; gauging; tuning
kweken breeding; cultivating; cultivation; culture; growing; growth; multiplication; production; raising; reproduction
opheffen lifting; removal; revoking; withdrawal
optrekken acceleration
opwerpen raising; throwing up
poneren advancing; postulating
stellen advancing; postulating
verhogen heaping up; piling up
vormen civilizing; cultivating; polishing; refining
- acclivity; ascent; climb; heave; hike; lift; rise; salary increase; upgrade; wage hike; wage increase
VerbRelated TranslationsOther Translations
aankaarten bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table
aankweken breed; clone; cultivate
aansnijden bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table
aanvoeren bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up be in command of; bring forward; command; direct; intimate; introduce; lead; order; preside; propose; suggest; take the lead
bezweren charm snakes; raise ban; banish; dispel; drive away; drive off; drive out; exile; exorcise; exorcize; expel; ostracise; ostracize; repel
bouwen build; erect; establish; raise; set up build; build up; compose; construct
construeren build; erect; establish; raise; set up
ding rechtzetten adjust; put up; raise
entameren bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table
fokken breed; cultivate; raise; rear breed; clone; cultivate
grootbrengen bring up; educate; raise; rear
heffen heave; lift; lift up; put up; raise heave; lift; lift up
hijsen haul in; heave; hoist; lift; lift up; pull up; raise
hoger maken enhance; heighten; raise
instellen establish; found; ground; lay the foundations; raise; tune adjust
invoeren establish; found; ground; lay the foundations; raise; tune enter; import
jezelf opwerken build up; raise; work oneself up
kweken breed; cultivate; raise; rear breed; clone; cultivate
naar boven tillen heave; lift up; raise carry up
naar voren brengen bring forward; bring in; initiate; introduce; nominate; postulate; present; prompt; propose; put forward; raise; suggest bring forwards; bring something up; ventilate
naarbovendragen carry up; raise
omhoog doen lift up; put up; raise
omhoog heffen heave; lift; lift up; raise
omhoogbrengen erect; put upright; raise
omhooghalen bring up; pull up; raise pull up
omhoogheffen heave; lift up; raise heave; lift; lift up
op tafel leggen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up
opfokken breed; cultivate; raise; rear bait; incite; instigate; stir up
ophalen bring up; pull up; raise collect; come round for; fetch; pick up; retrieve; take; take along; take away
opheffen heave; lift; lift up; raise abolish; adjourn; annul; break down; break up; cancel; disband; dissolve; heave; lift; lift up; melt away; neutralise; neutralize; nullify; sever; shut down; undo; unhitch; unpick
ophijsen haul in; hoist; pull up; raise
ophogen elevate; heighten; raise
opperen bring forward; bring in; bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; introduce; nominate; postulate; present; prompt; propose; put forward; put on the table; raise; reap; sting; suggest; throw up; toss in the air; toss up intimate; propose; suggest
oprichten build; erect; establish; found; ground; lay the foundations; raise; set up; tune
optrekken build; erect; establish; raise; set up hang around with; have contact
opvoeden bring up; educate; raise; rear
opwerken build up; raise; work oneself up
opwerpen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table; throw in the air; throw up; throw upward; toss in the air; toss up
overeindzetten build; erect; establish; raise; set up
poneren bring forward; bring in; initiate; introduce; nominate; postulate; present; propose; put forward; raise intimate; propose; suggest
rechtop zetten erect; put upright; raise
slangen bezweren charm snakes; raise
stellen introduce; postulate; put forward; raise do as if; feign; pretend; sham
stichten establish; found; ground; lay the foundations; raise; tune
suggereren bring in; initiate; prompt; raise; suggest advise; suggest
te berde brengen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; intimate; propose; put forward; put on the table; suggest
ter sprake brengen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring something up; bring up; broach; broach a subject; cut into; drag up; put forward; put on the table; rake up; stir up; ventilate
uit een minder gunstige positie vooruitkomen build up; raise; work oneself up
verhogen elevate; enhance; heighten; raise
vooruitkomen build up; raise; work oneself up get better; improve; make head-way; make progress; progress
vormen bring up; educate; raise; rear be; form; give shape; knead; massage; model; mould; shape
zich omhoogtrekken pull oneself up; raise
zich optrekken aan pull oneself up; raise
- advance; arouse; bring up; elevate; elicit; enhance; enkindle; erect; evoke; farm; fire; get up; grow; heighten; kick upstairs; kindle; leaven; levy; lift; nurture; parent; produce; promote; prove; provoke; put up; rear; recruit; resurrect; set up; upgrade; upraise
OtherRelated TranslationsOther Translations
- aggravate; borrow; bring up; build; erect; heighten; increase; rear

Related Words for "raise":


Synonyms for "raise":


Antonyms for "raise":


Related Definitions for "raise":

  1. the act of raising something1
    • fireman learn several different raises for getting ladders up1
  2. increasing the size of a bet (as in poker)1
    • I'll see your raise and double it1
  3. the amount a salary is increased1
    • he got a 3% raise1
  4. an upward slope or grade (as in a road)1
  5. cause to become alive again1
    • raise from the dead1
    • Upraising ghosts1
  6. raise the level or amount of something1
    • raise my salary1
    • raise the price of bread1
  7. increase1
  8. put an end to1
    • raise a siege1
  9. raise in rank or condition1
  10. invigorate or heighten1
  11. bring (a surface or a design) into relief and cause to project1
    • raised edges1
  12. multiply (a number) by itself a specified number of times: 8 is 2 raised to the power 31
  13. establish radio communications with1
    • They managed to raise Hanoi last night1
  14. activate or stir up1
    • raise a mutiny1
  15. cause to be heard or known; express or utter1
    • raise a shout1
    • raise a protest1
    • raise a sad cry1
  16. pronounce (vowels) by bringing the tongue closer to the roof of the mouth1
    • raise your `o'1
  17. put forward for consideration or discussion1
    • raise the question of promotions1
  18. cause to assemble or enlist in the military1
    • raise an army1
  19. bet more than the previous player1
  20. bid (one's partner's suit) at a higher level1
  21. construct, build, or erect1
  22. cultivate by growing, often involving improvements by means of agricultural techniques1
    • We raise hogs here1
  23. create a disturbance, especially by making a great noise1
    • raise hell1
    • raise the roof1
    • raise Cain1
  24. call forth (emotions, feelings, and responses)1
    • raise a smile1
  25. move upwards1
  26. raise from a lower to a higher position1
  27. cause to puff up with a leaven1
  28. collect funds for a specific purpose1
    • The President raised several million dollars for his college1
  29. give a promotion to or assign to a higher position1
  30. bring up1
    • raise a family1

Wiktionary Translations for raise:

raise
verb
  1. to cause to rise
noun
  1. increase in wages
raise
verb
  1. tillen, opheffen
  2. (overgankelijk) op opwaartse richting doen bewegen
  3. hoger doen worden

Cross Translation:
FromToVia
raise meer gaan betalen; opslag geven; groeien; aangroeien; stijgen; toenemen; vergroten; vermeerderen; uitbouwen; uitbreiden; gedijen; wassen; aanwassen augmenterrendre une quantité plus grande.
raise collecteren; innen; inzamelen; oogsten; plukken; rapen; verzamelen collectionner — Réunir en collections.
raise accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen; in kassen kweken; murw maken forcerbriser, rompre, ouvrir quelque chose avec violence.
raise doen zwellen; oppompen; verhogen hausserrendre plus haut, mettre dans une situation plus haute, élever.
raise beuren; heffen; ophalen; oprichten; tillen; verheffen lever — Faire qu’une chose être plus haut qu’elle n’était.
raise collecteren; innen; inzamelen; oogsten; plukken; rapen; verzamelen; opeenhopen; ophopen; stapelen; opstapelen; opeenstapelen; tassen ramasser — Faire un amas, un assemblage, une collection de choses.
raise afhalen; meebrengen; meenemen; vergaderen; medenemen; medebrengen; collecteren; innen; inzamelen; oogsten; plukken; rapen; verzamelen; groeperen; ophopen; opeenhopen; stapelen; opstapelen; opeenstapelen; tassen rassemblerassembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser.
raise accepteren; aannemen; ontvangen; oogsten; collecteren; innen; inzamelen; plukken; rapen; verzamelen recueillir — (vieilli) rassembler les fruits d’une terre, en faire la récolte ; on dit plutôt « récolter ».
raise beuren; heffen; ophalen; oprichten; tillen; verheffen souleverlever à une faible hauteur.
raise dresseren; grootbrengen; kweken; opleiden; opvoeden éduquer — Former par l’éducation, instruire.
raise beuren; heffen; ophalen; oprichten; tillen; verheffen; fokken; opfokken élever — Traductions à trier suivant le sens

Related Translations for raise